Vanuit chudan verhef je de shinai boven je hoofd. Je linkervuist komt ietsje boven en voor je hoofd. Er is een vuistafstand tussen je hand en je hoofd, je handen mogen je zicht niet belemmeren.
Waneer men de shinai naar boven brengt doet dit men tot de punt ongeveer 45 graden voorbij het lichaamscentrum is, maar bij opwarming en suburi zwaait men dikwijls door tot tegen het lichaam. Dit rekt de spieren en leert groot werken zodat men bij de echte shomen sneller en meer flexibel is.
Als de shinai goed naar boven is gebracht zwaaien we hem terug neerwaarts in een boog tot op de hoogte van het hoofd van een imaginaire tegenstander. De slag moet zowel licht, ontspannen als direkt en krachtig zijn. De linkerhand geeft de slag en de rechter is het stuur. Men rolt als het ware zijn linkerarm af. De polsen maken een beweging net zoals bij het uitwringen van een dweil.
Bij het maken van de slag is de grip zoals bij chudan - beide armen zijn echter bijna gestrekt en de vuisten op schouderhoogte. De linkerhand komt nooit boven de rechterhand.
Het zwaaien met de shinai gebeurt vooral flexibel en zonder kracht. De rechterarm mag de shinai niet duwen. Het overgebruik van kracht spant de spieren en remt de snelheid van de slag.
Deze basisslag moet dagelijks geoefend worden.