1. De relatie tussen de uchidachi en de shidachi is die van een leraar ten opzichte van zijn leerling. Uchidachi wordt dan ook geacht aan te geven: hij opent de bewegingen en de shidachi, de leerling, volgt en reageert op dat wat wordt aangegeven.
2. Beiden dienen zich de basisprincipes van de slagen eigen te maken en de uitvoering van de slagen dient met een volledige instelling te gebeuren.
3. Het bijsluiten van de achterste voet is van het allergrootste belang en kan dan ook niet vaak genoeg benadrukt worden. Alle slag,- of steekbewegingen worden door deze aansluitende beweging begeleid.
4. In de regel wordt bij het naar voren gaan begonnen met de voorste, bij het naar achteren gaan begonnen met de achterste voet.
5. Bij het lopen dient men suri ashi te gebruiken en moet er zo weinig mogelijk geluid gemaakt worden.
6. Het zwaard dient bij het opzwaaien zo hoog opgezwaaid te worden, dat de partner in zijn geheel tussen de armen door te zien is, terwijl de kensen nooit onder de handen mag zakken.
7. Uchidachi valt aan vanuit issoku itto no maai en shidachi moet voldoende met de mono uchi van het zwaard slaan.
8. Shidachi moet na de slag scherp op blijven letten en steeds zanshin tonen.
9. Uchidachi moet eerst de zanshin van de shidachi goed bekijken, voordat hij met een volgende beweging verder gaat.
10. Tijdens het voorwaarts lopen de adem als het ware in de 'tanden' de onderbuik opgeborgen worden.
11. Tijdens het uitvoeren van de kata moet men vanaf de eerste rei tot aan de laatste rei de aandacht erbij houden en niet laten verslappen. Dit geldt vooral bij het naar achteren lopen, waarbij nog al eens de neiging bestaat om de konsentratie te verliezen.